Een vader wikkelt zijn dochter in dekens, het meisje is pasgeboren en vast in slaap, zich niet bewust van de ernst van wat er zich om haar heen afspeelt. Hij houdt haar teder vast, een klein bundeltje geluk in zijn grote handen, een bundeltje geluk dat hij tot aan zijn dood zal beschermen. Ze gaapt en hij geeft haar aan haar moeder, die klaarstaat om de grens over te steken. Hij zal haar misschien pas weer zien als ze kan lopen.
Een moeder vouwt haar oude gerimpelde handen om het hoekige gezicht van haar zoon. Ze prent zijn ogen in haar geheugen, ze voelt zijn zachte huid. Terwijl de herinneringen van hem als baby in haar geheugen opkomen, streelt ze hem en smeekt hem: “Lieve zoon, kom veilig terug, kom veilig bij me terug uit de loopgraven, alsjeblieft, alsjeblieft”, waarna hij haar handen kust. Hij belooft haar niets, hoe kan hij dat ook?
Een vrouw klampt zich vast aan haar man, die is opgeroepen om naar het front te gaan. Ze laat hem niet los, wanhopig over wat komen gaat en of ze hem ooit nog terug zal zien. Ze kust hem in een poging hem bij zich te houden. Hij duwt haar hardhandig de trein in, die haar in veiligheid zal brengen. Ze stribbelt tegen, maar wordt meegezogen door de menigte. Als ze haar hoofd omdraait ziet ze hem, slechts vaag door haar tranen heen. Hij lacht naar haar, steekt zijn duim op. “Het zal goed gaan”, straalt hij uit, “wij gaan overwinnen”, en de trein rijdt schokkend weg.
Hij is nog jong, een tiener slechts. Vorige week zat hij nog in de schoolbanken, te blokken voor zijn examen wiskunde. Zijn ogen staren voor zich uit en zien de donkere sterrenhemel. Hij bloedt, het gutst uit een gapende wond in zijn buik, maar hij voelt het niet. Zijn maat roept hem, dat hoort hij vanuit de verte, hij roept: “Vriend, blijf bij me, kijk me aan!” en de jongen grimast. “Hospik, hospik, snel, kom hier!” hoort hij, maar het is te laat. Zijn ogen verglazen wanneer het licht uitgaat en hij naar de sterren zweeft.
Op slechts 2000 kilometer van hier klinken de sirenes van het luchtalarm, vallen de bommen, lichten de straten op in het vernietigende oranje van vuur.
Hier zit ik op de bank, in het zonnetje, met mijn glas water. De televisie staat aan en de oorlogsbeelden stromen mijn huiskamer in. Ik heb het koud en heb kippenvel, ondanks de zon. Allerlei experts zijn opgetrommeld om hun mening te verkondigen. Landjepik, dat is wat er nu gaande is.
Hoe vaak horen we het niet, mensen die elkaar afmaken omdat de ander iets mooiers, groters, belangrijkers heeft. Onbegrijpelijk vind ik het. Hoe vaak hebben we het al gehoord, regeringsleiders die hun eigen burgers bestoken met gif of kogels. Hoe vaak hebben we al gehoord over mensen die uit naam van het geloof, mensen afslachten. Hoe vaak is het al besproken, dat mensen met een andere huidskleur goed genoeg zijn om tot slaaf te maken? Hoe vaak is het al gebeurd dat mensen vluchten uit hun land en vervolgens verdrinken in het niemandsland tussen hel en ander land? Hoe vaak is het al gebeurd dat wij wegkijken omdat een oorlog te ver weg is, of over dingen gaat die wij niet kennen, of gewoon omdat wij ‘die mensen’ de moeite van de zendtijd niet waard vinden?
Het is van alle tijden. Is het dan echt onmogelijk om elkaar te zien als wereldburgers? We zijn allemaal van deze wereld. Allemaal! Iedereen komt uit de schoot van zijn moeder. Niemand is beter dan de ander. Als we dat nu eindelijk eens konden beseffen? Niemand is het waard om tot slaaf te maken. Niemand heeft het verdiend om vermoord te worden vanwege zijn denkwijze. Iedereen heeft recht op een stukje aarde om op te wonen, om goed op te wonen, op zijn ‘eigen stekje’. Hou op met elkaar de ogen uitsteken, met elkaar de nekken doorsnijden, met elkaar doodmaken!